Vocht

20190511_144731_HDRLangzaam goot zij water uit de gieter over de bloeiende roos. Druppels bleven op het fluwelige rood liggen en weerspiegelden het groen. Veel groen. Veel te veel groen. Alles groeide hier heftig en weelderig. ‘ Jij zult het er prachtig vinden’, had haar man gezegd. ‘De tuin is door een bekende architect ontworpen. De vorige eigenaren hielden vaak zeer succesvol Open Tuin. Hij past prachtig in het landschap.’ Zij was gevleid door zijn enthousiasme. Hij wist dat zij van planten hield. Met veel liefde en zorg had zij in hun kleine tuin de planten gekoesterd en beschermd voor het zand, het zout, de wind en de felle zon. Samen hadden zij gezocht naar een huis. Zorgvuldig, alles moest kloppen, het zou hun nieuwe thuis worden. Maar ze hadden wel haast. Hij werd er verwacht.
Zuchtend zette zij de gieter neer. Haar blik gleed over het einde van haar tuin. Ze overzag het weiland met de schapen van de buren. Daar achter glinsterde nog net het water van de rivier die er een scherpe bocht maakte. Aan de overkant stonden koeien te grazen voor een coulisse van eiken en elzen. ‘Prachtig dit coulisselandschap, vind je niet?’ had hij gisteravond nog gezegd, toen zij met een glas wijn op de bank achter in de tuin hadden gezeten. ‘Een prachtig uitzicht.’ Hij trok haar tegen zich aan. Hij wist dat zij altijd bij het raam had genoten van de wolken aan de horizon. Hier stond er een groene coulisse voor de horizon.
Zij ging naar binnen, om koffie en thee te zetten. Zo meteen kwamen een paar van haar buren op bezoek. Zij hadden zich laatst zelf uitgenodigd. ‘Zo gaat dat hier’, had de buurvrouw gezegd en ze zou de andere vier buurvrouwen ook meenemen. Ze zette nog maar een extra kan water op. Er zal wel veel gekletst worden. Toen iedereen zat met een gebakje in handen, stootte zij onhandig een kopje thee om. Het viel op schoot van de buurvrouw. ‘Ach, dat geeft toch niets, meid. Het was gelukkig nog maar lauw. Laat mij de thee maar inschenken, dat is nog veel te zwaar voor je handen.’ Zij dacht: ‘Lauw, lauw water in je schoot als vruchtwater…’- ‘Zul jij nog lang moeten revalideren?’ – ‘Ja, als je ergens hulp bij nodig hebt, hoef je maar te gillen!’ – ‘Vertel, hoe is het eigenlijk gebeurd?’ Hoe is het eigenlijk gebeurd? Zij herinnert zich een lange stoffige straat. Fel zonlicht. Wit, veel oker, toen zilver en een heftige klap. Lauw water tussen haar benen, vochtige stromen op haar armen, toen niets meer. Toen zij weken later weer bij kwam had hij alles al geregeld. Zelfs de afspraken met de fysiotherapeut en artsen in het andere ziekenhuis waren al gepland.
‘Hoe was het met de buurvrouwen’, vroeg hij ’s avonds in bed. ‘De dames zijn wel best aardig. Ik verstond ze niet altijd. Ze lijken een hechte band met elkaar te hebben, al zijn ze heel verschillend. Drie zijn echte boerinnen met een groot bedrijf, kinderen, ouders in huis, eentje heeft er zelfs nog een baan naast, ze hebben het heel druk. Een is onderwijzeres en eentje doet iets in de administratie. Ze willen jou ook leren kennen. Eentje viert haar twaalfenhalfjarige huwelijksfeest, daar zijn wij en de hele buurt ook uitgenodigd.’ -’Ik denk niet dat ik er dan tijd voor kan vrijmaken’, zegt hij en draait zich om. Zij heeft eigenlijk ook geen zin. Ze zal wel zeggen, dat ze zich niet zo goed voelde. Er schijnt ook zo veel gedronken te worden op die feesten. En iedereen is familie van elkaar!
Er hangt nog mist over de velden als zij in de bus stapt. Haar schoenen zijn nat van de dauw in het gras. De buschauffeur knikt nors. Nog moe vlijt zij zich op een stoel en staart naar buiten. De mist lijkt langzaam op te lossen in een nevelige regen. De bus rijdt door druilerige straten. Dan loopt zij door de ziekenhuisgang. ‘Uw littekens zien er prima uit, al zult u ze nog voor zonlicht moeten beschermen’ zegt de ene arts. ‘U mag van geluk spreken, maar zoals het er nu naar uitziet heeft u geen blijvende schade aan het ongeluk over gehouden’zegt de andere arts.
Als zij het ziekenhuis verlaat schijnt de zon fel aan een strakblauwe hemel. In de bus is het druk. Mensen zweten en drinken water uit kleine flesjes. Volgende bushalte stromen er nog meer mensen de bus in. De plek naast haar wordt bezet. Zij kijkt naar buiten en geniet van de kleuren. Warm en overvloedig, zoals thuis. Ineens wordt zij zich van het been naast haar bewust. Zij voelt de warmte door haar huid heen. Het been oefent een lichte druk op haar schenkel uit. Zij voelt zich prettig. Zij voelt zich vrouw. Langzaam geeft zij tegendruk. Zij blijft glimlachend naar buiten kijken. Ziet kalveren, lammetjes. Zij voelt haar hartslag en haar adem. Haar huid is vochtig van het zweet. Bij de volgende halte verlaat het been haar. Zij sluit haar ogen en wil niet zien wie er bij het been hoort. Geen ontgoochelingen meer.
Als zij thuis komt zit hij op zijn kamer te werken. ‘Hallo’ mompelt hij, terwijl zijn vingers het toetsenbord martelen. ‘Ga douchen en kleed je om, netjes maar ook een beetje gewoon. Wij gaan naar het feest van de buren’ zegt zij. ‘Dat kan nu niet. Ik moet dit afmaken. We hadden er toch geen zin in. Jij wilde toch ook niet gaan?‘ zijn vingers stoppen geen moment. ‘Goed, dan ga ik alleen. Ik heb er nu wel zin in. Het zijn onze buren.’ De deur sluit met een lichte windvlaag. Rook hij parfum? Zijn vingers raken weer het toetsenbord, maar al snel vertraagd het tempo, wordt het gehamer onzekerder.
Terwijl het water over zijn lichaam loopt herinnert hij zich haar parfum dat hij net heeft geroken. Pas nu ziet hij de rode blos die zij op haar wangen had. Zolang heeft hij dit niet meer gezien, al die tijd haar bleke gezicht, die doffe ogen. Hij was zo vaak bang dat hij ook haar kwijt was. Nu is zij naar het feest. Snel kleed hij zich aan en loopt over de donkere weg naar de buren.
Al pratend, handenschuddend en proostend baant hij zich een weg door de menigte. Het is warm, de mannen zijn vrolijk, handen slaan op zijn schouders, zij lijken hem al jaren te kennen. Dan ziet hij haar staan.
De vrouwen staan bij elkaar. Ze lachen en giebelen. Haar witte jurk steekt af voor de donkere coulisse achter haar. Haar ogen stralen. Haar lippen zijn vochtig. De maan spiegelt zich in het water.

Copyright: Ulrike Mülders, 2009

Gedicht in boek over huizen uit Den Ham

In het prachtige boek van Dick de Ruiter over de huizen van den Ham staat ook een gedicht van mij.

Het huis

Kom
Ik ben je huis
Ik omarm je met mijn muren
Bescherm je met mijn dak
Koester je en troost je

Ga zitten in mijn tuin
Kijk naar de wolken
Wit als doopjurkjes
Luister naar je buren
Zij leven met jou hun eigen verhaal

Mijn stenen hebben oren
Maar zwijgen als een graf
Verleden in behanglagen
Vol zonlicht op linnen en zwarte doodskleden
De toekomst gegoten in beton

Kom binnen en luister het kraken en knisperen
Van vuren en beddengoed
De eerste en laatste adem werd hier geblazen
Of alleen maar gezucht? stotend of lachend
Wie zal het zeggen?

Kom terug
Je zult je verbazen
Mijn muren die knelden, mijn uitzichten eindeloos
Geuren die filmen – bont of zwart-wit

Kom
Ik ben je huis
Laat mij je omarmen
Als aarde de wortels
Verplant of gezaaid

(uit: Hammer Huizen en mensen; zes eeuwen bewoningsgeschiedenis van het Overijsselse dorp Den Ham; Dick de Ruiter; Oudheidkundige vereniging Den Ham- Vroomshoop; april 2019;Uitgeverij Kordaat Vroomshoop; ISBN 9789493072022)

Verhaal in het kader van de wereldverteldag, met als thema “wensen”

IMG_3766Al weken was ze voorbereidingen aan het treffen. 1999 was ze nog niet geboren en nu zou het dan zo ver zijn: Een zonsverduistering , die in Nederland waargenomen kon worden! Zij was een van de eersten die een brilletje wist te bemachtigen. Mobieltje was opgeladen voor de nodige selfies. Wekkers gezet – je zou maar net met iets anders bezig zijn. Hiervoor zou ze wel opstaan en aangekleed zijn. “Een zonsverduistering, mam….”, al honderd keer en vaker heeft ze moeder uitgelegd wat dat was, hoe mooi, hoe bijzonder!

‘Net als jij”, dacht moeder dan. “Jij vrolijk en stralend kind waar zo maar een maan voor schoof.”

En dan eindelijk was het zo ver. Rond kwart over elf zou de zonsverduistering op z’n mooist zijn. Maar er hing mist.  Dikke laaghangende bewolking. En moeder zag, hoe de wolken steeds dichter en donkerder werden. De sprankel in de ogen verdween. Het brilletje werd een paar keer verlegd. De weersvoorspelling op haar mobieltje opgezocht. Uit het raam kijken. Rondlopen. Frons tussen de ogen.  “We kunnen de verduistering ook op tv bekijken,” opperde moeder. “Nee, dat is saai en niet hetzelfde. Bovendien heb ik weer heel erg hoofdpijn, ik ga maar even op bed liggen. Ik ben ook misselijk.”

Door de mist fietste moeder naar school.

“Mevrouw, we snappen dat uw dochter ziek is en niet altijd naar school kan gaan. Maar ik kan mijn leraren niet meer vragen, om nog meer inspanning te leveren. Uw dochter is niet het enige kind in de klas! Op die manier kan zij niet over en is het misschien ook maar verstandiger om een ander schooltype te zoeken.” Moeder keek naar buiten en zag dat de mist was opgetrokken, maar de dat de schemer reeds inzette. Het werd langzaam donker.

Onderweg ontmoette zij de oude buurman. “En hoe is het nu met de kleine meid? Het is zo een lief kind. Ze was altijd zo vrolijk en leergierig. Ik hoop dat het weer snel beter met haar gaat! Maar zij komt er wel. Misschien met een omweg, misschien doet ze er wat langer over, maar menigeen zal er nog verbaasd van opkijken als die kleine ooit gaat schitteren! Ik wens haar dat zo! Doe haar de groeten. Misschien kan ik binnenkort weer een potje schaken met haar.”

Eenmaal thuis bleek het meisje diep te slapen. Moeder ging op de bedrand zitten en keek naar het slapende kind. Een rode lichtstraal scheen in haar gezicht. Moeder keek naar buiten en zag de bloedrode zon aan de horizon.